top of page

De Gentse Diergaerde

De succesvolle zoo vlakbij het station in Antwerpen inspireerde een paar gefortuneerde Gentenaars in 1851 tot de oprichting van de "Société d'Histoire Naturelle", ofte “Gentse Maatschappij voor Natuurlijke Historie”.

 

Naast de verruiming van de natuurhistorische kennis stimuleren wilden ze de Gentenaars meer ontspanning aanbieden, een gelegenheid tot een aangename, leerrijke en pittoreske wandeling in een fraaie omgeving.

Plattegrond van de dierentuin.

Gent werd zo de eerste universiteitsstad die een dierentuin kreeg. Deze kreeg ook regelmatig overleden dieren voor onderzoek, hoewel de permanent in geldzorgen verkerende dierentuin ze liever aan particulieren en taxidermisten verkocht. Luik kreeg de zijne pas in 1861. Maar Antwerpen was Gent voor en bouwde haar zoo al in 1843. 

De stichters waren eminente heren, zoals senator Jean-Baptiste d'Hane-de Potter en hoogleraar Adolphe Burggraeve, en drie architecten: Adolphe Pauli, Pierre Kerfyser en Louis Roelandt. In ruil voor aandelen stelden de eigenaars hun gronden ter beschikking. De dierentuin werd gebouwd op gronden tussen het tracé van het Zuidstation in de Muinkmeersen en de Opperschelde (Muinkaai). 

 

Het eerste jaar al werd het hoofdgebouw opgericht, getekend in Byzantijnse stijl door de bekende ingenieur-architect Adolphe Pauli (1820-1895) en Bauwens. Alle gebouwen van het park kregen een exotisch uitzicht omdat de dierencollectie ook exotisch was. Tegen het eind van het jaar ook gedacht werd aan de bouw van winterkwartieren voor de dieren.

 

In de Gazette van Gent van 14.01.1852 vindt men de offerte-aanvragen terug voor deze gebouwen. De dierentuin blijft uitbreiden tot in 1860 (de totale oppervlakte van ongeveer 5,5 ha). 

De ingang van de Dierentuin, aan de Boulevard du jardin Zoölogique

(nu: Gustaaf Callierlaan, ter hoogte van het 8 mei plein)

Park van Natuurlijke Historie - Zicht van het groot gebouw naar een kant van de ijzeren weg.

In het hoofdgebouw zaten de roofdieren en verschillende zalen en salons,

de 'verversingszaal' (cafetaria)

Le pavillon des singes au Jardin Zoologique (apenpaviljoen)

L'allée des perroquets (Papegaaien)

Le pavillon des daims mouchetés (damherten)

La cage aux  ours au Jardin Zoologique (berenkooi)

"Oh die Betsie
Oh die Betsie
Onzen olifant
‘t Es zuu een brove bieste
En zei toch zuu veel verstand
En ge kunt da nie geluuve
Oosse heur miesterke ziet
Heur snuitse goat omhuuge
En heur steerse drooit sebiet"

L'élephant du Jardin Zoologique (de Olifant)

Le pavillon des Lamas du Pérou (peruviaanse Lama's)

Het park bestond uit vijvers verbonden via waterloopjes, en een aantrekkelijke plantentuin met gras- en bloemenperken. Midden het park bevond zich een rots waarop een metalen kiosk stond met bovenaan een windmolen die voor het oppompen van het water voor de dieren zorgde. In de kiosk werden wekelijks concerten georganiseerd in de zomer, door de militaire muziekkapellen.

 

De kinderen konden zich vermaken in de skatingring en met kinderritjes op pony’s of kamelen. In de beginjaren huisden er alleen heel gewone dieren zoals kippen en konijnen. Later groeide het uit tot een bonte zoo, met dierenkooien voor verschillende leeuwen, apen, een poema, een olifant, vele soorten roofvogels, papegaaien, sierhoenders en siervogels, graseters als herten, lama’s, kangoeroes, een berenkuil met een boom.

In 1855 kreeg de zoo haar eerste olifant, Betsie. De Indische olifant Betsy werd al snel de mascotte van de zoo. Er bestaat zelfs een volkslied over Betsie. Na haar door in 1887, werd haar huid verkocht aan een leerlooier. Er werd al snel een vervanger aangekocht voor Betsie, de Aziatische olifant Jack.

 

Het personeel werkte daarnaast ook aan proeven die de landbouw zou moeten verbeteren. Ze experimenteerden met eieren van vissen en kippen, probeerden uitheemse schapen aan ons klimaat te laten gewennen.

 

De verzorgers wisten weinig over de verzorging of voeding van de exotische dieren, waardoor er geregeld dieren stierven in de zoo zelf. Ook tijdens de overtocht van de dieren kwamen er dieren om. Daarnaast ging er van tijd tot tijd een dier vandoor. Zo blijkt uit het register van 1852 dat een ontsnapte hyena een pelikaan zou opgegeten hebben. Dit was een groot drama, wetende dat die laatste 750 frank had gekost.

De dierentuin bleef niet gespaard van ongelukken.

Aanvankelijk was het bezoek beperkt tot de leden van maatschappij, te weten leden-aandeelhouders, bezoekende leden met een abonnement en ereleden. Om lid te kunnen worden moest men bovendien voorgedragen worden.

Zien en gezien worden bleef belangrijk voor de bourgeoisie. Een tijdsgenoot merkte tijdens een bezoek aan het park op 'Alsdan zijn er talrijke bezoekers en toehoorders, heren en dames, welke veelal grote pracht tentoon spreidende, in de tuin op en neer wandelen terwijl anderen, zelfs de meerderheid, op stoeltjes en banken gezeten, naar de muziek luisteren en de voorbijgangers beschouwen.'

 

Geleidelijk aan worden de normen minder streng en worden andere sociale klassen toegelaten zoals de officieren van het Gentse garnizoen, buitenstaanders uitgenodigd door aandeelhouders, liefdadigheidsinstellingen en scholen.

Vanaf 1857 werden speciale goedkopere formules voor de arbeidsklasse geïntroduceerd. Op zondagvoormiddag en op feestdagen gelde tevens een verlaagd tarief. Het verschil in toegangsprijs garandeerde de scheiding tussen de verschillende klasse zodat ze elkaar niet hoefden te kruisen.

 

Een bezoek aan de dierentuin werd het favoriete uitje van de rijke snobs, maar toen rond de eeuwwisseling het kusttoerisme op gang kwam, verloren ze hun interesse.

Er kwam daarom ook minder geld in het laadje.

 

Le lac du Jardin Zoölogique (het centrale meer)

Na een mooie bloeiperiode ging het rond 1900 bergafwaarts met de 'Jardin Zoölogique'. Het ledenaantal en bezoekersaantal blijft dalen, ondanks alle moeite om de dierentuin nieuwe impulsen te geven. De Gentse zoo moest uiteindelijk sluiten en de dieren werden openbaar verkocht. De gronden worden aangekocht door de stad, die er op een deel arbeidswoningen wil bouwen. Alle gebouwen werden gesloopt. Ondanks protest van de “deftige” buurtbewoners komen deze arbeiderswoningen er in wat thans de Alpaca-, Kevie-, Langhals- en Takkenbosstraat zijn.

 

Een circusbaas en Frans Hillaert namen het tegen elkaar op voor de olifant. De populaire olifant Jack ging uiteindelijk naar Frans Hillaert, bijgenaamd 'Ciesken de Gistmarchand', die er 350 frank voor neertelde. Hij wilde de olifant doorverkopen aan de zoo van London, maar deze hapte niet toe. Omdat Jack een dure kostganger was, kon Ciesken niet anders dan de kolos te slachten. 

Op 17 mei 1904 werd de olifant eigenhandig door Ciesken gewurgd door middel van stalen kabels, aangespannen door een windas. Zijn poten werden met kettingen in bedang gehouden. Félicien Rogghé, een gereputeerd Congojager, gaf het dier het genadeschot met zijn Comblain-geweer.

Ciesken organiseerde een uniek gastmaal met de 1975kg vlees in het Hotel Gambrinus in de Vlaanderenstraat, waar de lekkerste filets werden geserveerd aan vrienden en kennissen. De kop van de onfortuinlijke olifant werd daar nog enkele dagen tentoongesteld. De rest draaide een vleesfabrikant aan 12 centiem per kilo in sossiessen. Het skelet belandde in de kelders van de universiteit aan de Ledeganck.

 

Het deel van het park rond de eendenvijver bleef behouden en werd het huidige Muinkpark. Behalve de straatnamen in de buurt die naar de Gentse Diergaerde verwijzen, is het één van de weinige overblijfselen van de dierentuin

Hotel Gambrinus in de Vlaanderenstraat (Huidig Vlaanderenstraat nr 119-123)

v.z.w. Muinkparkwijk

Frans Spaestraat 29

9000 Gent

info@muinkparkwijk.be 

ondernemeningsnr 0435 768 045
BE31 2900 5305 2755 – GEBABEBB.

bottom of page